Vraag me niet of mijn aanval
– of dat zeemonster
een teken is van rijkdom en macht
de grote godin zucht om de doelen
die je stelt
zo als ego.
Vind je ook als medicijnman van de stam
– dit duurt ongeveer een minuut
dat ik een rol speel
dat ik niet alleen met mijn hand schrijf ?
Als je al niet een minnaar hebt
dan weet je dat schaduw een keerzijde heb
dat ketens rinkelen bij nacht
dat filosofen niet van actie houden
dat ze zouden overleggen
over de beslissing, het perkament
dat we hebben gekozen
altijd benieuwd
– met heel mijn wezen concentreer ik me hierop
maar je aarde wil niet splijten.
Ik zie je gestalte als een ezelsoor vervagen
ik loop de berg op als een partizaan
een kloppend schild op mijn borst
ik verveel je nu al.
Ik zou je
aan het begin van dit verhaal willen vragen
of je niet kwaad wil worden
bij de pinautomaat is het nog een stukje lopen
naar de ochtendmis, wat hebben we het laat gemaakt.
En alles lijkt, de straat, de mensen
een zoekertje in de krant
tot je vrouwenstem zo schor iets heel belangrijks wordt
je schudt afkeurend je hoofd
je vraagt bijna waardevol
of ik niet ooit
huisarrest heb gehad.
Maar je wuift het meteen weg.
Vergeet je niet de kaarten in de stad
in te vullen
met de curves van een Spaanse danseres ?
Ik hou van dit ritueel, die traditie van ons
in drie talen vandaag de dag
Manu Chao, Rosalia
net een ‘alien’ in onze jaszakken.
Zeven dansen en verdiepingen
en je luchtige blouse
het miezer in je lanterfanten
hebben geen plekje meer over
voor mijn van verbazing openvallende mond
om je schoonheid.
Ik merk een zich zwaar
in zijn koffie verslikkende man op
in een vroege bar, aan een tafel onder zeil.
De oude man plooit zich dubbel
in het plunderen van een slachtoffer
dat het slagveld
niet wist te verlaten
– hij kucht.
Weet jij hoeveel er nog precies in de nacht zit
vraag ik je
en je vraagt me of ik naar de oorlog wil.
Uiteraard niet, nee
we zijn al aan de grens van het ouder worden
en het zou sneeuwen in ons hart
als we de volle angst van de dag
niet onder ogen zouden zien
– het witte licht breekt al door.
Heb je een fles meegenomen ? vraag je me.
Ik bengel met een Cuvée.
Die stond moederloos, ongebruikt
op de tapkast, zeg ik.
Ik kan tenslotte
geen whisky in mijn broekzakken gieten.
Ben je dan niet een beetje naïef ?
denk ik stiekem
als je de drank een slons noemt.
Ik ben zelf een heel sluwe manier
om de kwetsbaarheid van de duivel
ontkennend
om medelijden te horen vragen.
Productief wezen of echt werken
inspireert me
met een soort van lamme, gevoelloze
verstomming.
Ik kan het niet helpen
dat de lichten worden uitgedraaid
– ik schiet de geschiedenis van de wereld
als iemand die een offer brengt
aan de ruimte van het nadenken
en niets meer.
Ik kom dan met een breuk van de algemene regel
die zegt dat wie beroofd is van
de mogelijkheid om te zwijgen
zijn ziel
in de discretie van het zweet in zijn gezicht
moet vinden.
De echo van een reus in het gebergte
is niet aan mij besteed
ik prefereer de stilte.
Het recht op interventie in mijn stem
is het enige voor mij
dat kracht bezit, maar ik kan me vergissen
– in het wissen van mijn immer wegglippen
ben ik een meester, maar ik hou me nog in.
Ik hou toch van vorm en coherentie
al dacht ik ooit
dat de wereld anders was, niet zo in elkaar zat.
Hoe meer ik de toon in een stem
als iets authentieks beschouw
hoe meer ik inspanningen lever
om die te vatten
in iets onnozels, een sirene, een schuilplaats
– en zo, afstand doen van mezelf
is wat spreekt
zonder begin en einde
want taal
heeft het bijzonder moeilijk
over zichzelf te spreken
terwijl dat toch het enige is
waarin je je verliezen kan.
Alsof je water uit stenen haalt
– schrijven breekt de banden
die het woord verenigen met zichzelf
zei een dichter eens
en ik denk dat hij gelijk had
maar zoals ik al zei
dat is dus niet mijn bedoeling
– in tegenstelling tot praten met jou
wat me ruimte geeft
om te praten binnen het begrip
van wat mijn woorden ontvangen
van jou.
Dan denk ik aan Jacques Brel
aan die bruisende machine
in het hart van je jeunesse dorée.
Je kijkt naar mij
wat een bovennatuurlijke gewei
waarover je spreekt, zeg je.
Ik zou een crétin zijn
als ik je zou geloven – geloof me.
Een vreemdeling gaat op een bankje
van tweestrijd zitten
en wil me vragen om de oude waterput
te vullen met leesvoer
maar ik negeer hem
– ik verdwijn het huis van de ochtend verder in
en ik beslis iets bij de bakker te halen.
Jij spreekt over islam
legt de strategie en nauwe straatjes ervan bloot
alsof geloof een droom is
maar wij lopen toch ook over kasseien
en stappen over glibberige goten
die soms in het midden van inhellende steegjes
liggen.
De stad is hier en daar een labyrint
een kluwen in het algemeen, zo in bovenaanzicht.
De stad is een studio die voortdurend
episodes over eenzelfde videotape
opneemt, zodat de beelden
gewist worden voor het nageslacht.
En zo ben ook ik, besef ik nu.
Je bewaart beter wat ruimte voor me
anders verdwijn ik in het vergeten
in een rehab die zichzelf vernietigt.
Spreid een schapenvacht uit over de vloer :
als het begint te regenen
is er altijd wel ergens miserie
alsof er iemand in de sky verontwaardigd is
alsof er afvalwater
via een lek doorheen het plafond
op onze hoofden sijpelt
voor wie een luizige kerkrat is.
Ik zie een bestelwagentje
en ik stel me voor dat het tot de nok
gevuld is
met boodschappenlijstjes van lubbige hoofden.
Dit wagentje is een augurk op wielen
platen karkas met blauwe letters
die zeggen dat de chauffeur ervan
al uitkijkt naar zijn middagpauze.
Ik ben een lopend laatkomersbriefje
ondertekend door iemand
die ‘t in feite me vergeven heeft
dat ik weer eens spijbelde.
Hier lijkt het licht zachter dan elders
ik zie elfduizend olijfbomen
bommen van een fabeldichter
die kampt met bosbranden
en zijn stulpje in het woud
tracht te beschermen.
Wat je ook vaak ziet, is dat zo’n fantast
vreemdelingen honing en kaas aanbiedt.
Onze grootste rijkdom is dan ook
de vrijgevigheid
en zo moet je ook de nacht
ons vorm laten geven.
Ik zou
een school voor poëzie willen stichten
maar ik bezit niet de wellevendheid
niet de Hemelvaartsdag
in processie
om in deze stad een priester rond te dragen
op een schild
of op schouders en in tranen.
En hoe recruteer je
zo’n man van het habijt ?
Er is geen pad van aangestampte aarde meer in de stad
waar het vallen breuken verijdelt.
Dit is geen Daskalopetra, waar Homeros
zijn leerlingen
epische zang zou hebben onderwezen.
De ‘steen van de meester’.
En geloof, hoe gaat dat te werk ?
Wie slechts over weinig tijd beschikt
kan alleen de berookte
gebroken
fundamenten zien van tempels
gewijd aan onze godin Cybele.
Ik ben een vlinderig
aanmerend schip
dat op zoek is naar een Grieks eiland
en niet op weg is
naar het werk op kantoor
en vastzit in de ochtendpendel.
Ik ben eerder iets farmaceutisch
in de grandioze overtuiging
van
technieken die een sacrale rust
in mijn bloed brengen, alsof ik
een tempel ben.
We bereiken net de Straat van de Ridders
en ik word verleid
tot een militaire stap in mijn onderbenen
alsof ik een windmolen ben
die op het punt staat
te sneuvelen onder de geur
van de worstenbroodjes
waar ik al eerder een lans voor brak.
Zo barst thans
ook de ochtend in twee
knisperend, met schilfers
zodat ie je handen vettig maakt
en kruimels in je schoot en op je kleren
achterlaat.
We zitten bijna in de slagader van de stad
waar veel misplaatste ijver
en een middeleeuwse, geheimzinnige sfeer
is verdwenen.
We zeggen vaarwel aan de boezemvriend van Zeus
en we gaan via een laatste
nauwe kloof
van bakstenen
naar de mensen van de ‘krikri’ :
wilde geiten
het enige voedsel voor de ware guerrilero.
Want Athene is een dodenstad
en het is niet omdat je fysiek
weggaat hier
dat het gedachtengoed dat in je sluimert
sinds je hier voet zette
uit je hoofd kan gehaald worden.
Meer is deze reusachtige stad
opgebouwd
uit fantasie
dan uit archeologische correctheid.
Jij neemt afscheid
ik ga een herberg binnen
en laat mijn paarden rusten.
Comments