Het einde.
‘Alleen stilte. Je tong in een nevel
draagt mij aan het nekvel van je reizen –.’
Split een maagd in braam en boterbloem,
vind ik bruine benen in haar geheime plekje van klei
en gel.
Elders geurt een bonten specht
naar bergen vol gedichten, waar
schors en luchtmatras zeldzaam zijn.
Wijn.
‘Je flank bij het slapen droomt in een
diep zwart en eet alle geluiden. Je zwijgt.
Vertragend feit –.’ Gaan we proberen vinden.
Zal ik vingers duwen in je offer van paardenhuid,
blijkt
dat de tempels dicht zijn.
‘Er mankeert een kier in je middenrif –
een draaischijf in je altaar.
Het begin.’
Mijn praten is jou uit de doeken aan ’t doen –
je bent de vod die vinnen in mijn stem boent.
Ik werd een kieuw –
nu het begint. Je vindt me in een web van wier.
Ik ben wat niet bestaat
in trilstand.
Comments