Heb je dan het tegengestelde bereikt, dan verdwijn je uit onze ogen en verlies je in zuivere inertie iedere houvast. De inscriptie in je graf spreekt niet van geweld noch van moed of begrip, het zegt alleen je naam.
Je hebt twee houdingen in het heelal, liefde en dood,
doe je virtuele pak aan, en geef me je linkerarm.
Je events in lectuur of visuele nood krijgen het beste
van die twee zwaarden die jou in hun wetten tot held maken,
om toch
het verlangen te kaaien dat je in een vorig leven hier al gewoond hebt.
Dat is niet erg, je bent zo’n mooie jongen dat je het toeval en de reminiscenties eraan wordt.
Het wemelt hier van kevers, maar je moet niet bang zijn. De overgang is zo heilig dat de grens ermee stilaan verzadigd raakt. Al bij al is er toch maar een flits die je hierna bevrijden kan.
Mijn meisje valt als de bladeren voor mij. Ze is zo’n twaalf graden warm, als ze haar vinger in mijn drankje houdt. Het bedwingen van noodvuur
doe je niet
als er gevaar dreigt. Je vertrouwt op droog hout.
Zodra uit Venetië, eindeloos en van bovenaf,
maken de mensen korte metten met wat de dieren
ons brachten.
Zo schuw jij het leven waarin geluk critici de mond snoert
en er niemand weet
dat ik in jouw denktank zit.
Je beperkt je contacten niet, als je iets bij de balie wil brengen. Je wil iets van de blinde Justitia. Je verdoet je aanval tegen een verslindend monster in een steenworp. Tenzij je ooit
koning David wordt.
Je verbergt de afstand in je oog met een touw van zon naar spiegel.
Zolang je alleen lucht ziet,
is leven ‘waarschuwen’, maar niet na de reclame, dan begint er
in geopende armen, zij het niet instinct,
een sprookje.
Ik ben opgebrand in het hout dat je bracht uit de grote weerspiegeling van de zon. Nooit veel problemen gehad.
Maar nu in een woud van ijzer. We zien ‘later’ als een plaats, een decor dat verdrinkt.
Angst voor het huis is als duisternis in mijn wonde. Blote handpalm indien die buitenkwam
uit mijn ribben, heel Alien-like.
De schemer een patrijspoort die niet lijkt te lukken in zijn opzet alles te verbergen.
Je overgave om te genezen – al eeuwen bouwen aan een akelige wind. Ook in het grind waarin de oude auto, dat rood gezwel met laadbak.
Het glipt in je borst
als een vezel die je gevangen houdt, in een halfslaap, in evenwicht. Ik begrijp hoezeer je op dit ogenblik warmte zoekt – raketkop, technologisch. Je laat bij die gedachte waar je hekel aan hebt, mij slapen in een zon
om ons heen, een lichaam.
Je komt terug op volle kracht, als een schroef van een schip dat een ijsberg gaat ontwijken.
Radeloos de rug van je zee. Grondgebied van engel
en je grijze gebalde linzen op een deinend laag vuurtje. Ogen als schoteltjes met melk voor je poes
– schuw bij mensen die ze niet kent.
Ik schommel in de winter. Niets verwijdert zich.
Comments