Er was eens een antiekwinkel waarin werkelijk alles wat er te zien was, te koop was, behalve het meisje achter de toonbank. Dat wist je omdat het aangegeven stond op een bordje achter het raam – Everything for sale… but the girl. Ik veronderstel dat het bordje ook te koop was. Dat zou mooi zijn.
Het hele gegeven, de situatie, doet me denken aan het rode omgekeerd-driehoekige bord met witte rand, in het centrum van een drukke Japanse stad, waarop Japanse karakters en daaronder de letters S T O P. Je weet dat het een verbod inhoudt om zomaar kwansuis door te rijden met je wagen en tegelijkertijd zet het je beleving van zo’n vooropgestelde regel op schroeven die zo losjes in je sensatie worden gedraaid, dat ieder fenomeen dat je ermee waarneemt, wankel blijft en je het gevoel bekruipt dat je, indien nodig, het ding met heel zijn structuur van de plaats kan rukken.
Een mogelijk gevolg is tweevoudig. Ofwel ben je bang dat je iets breken zal als je niet onverwijld gehoorzaamt aan wat je gezond verstand meent dat de betekenis hier wegdraagt. Ofwel word je afgeleid door de Japanse letters/boodschap, in zoverre dat je, op dat luttel ogenblik, niet helemaal in de ban raakt van het gebodsteken dat je herkent, dat je de boodschap naast je neerlegt van wat duidelijk niet in jouw moedertaal wordt aangestipt, omdat het, en wel omwille van die reden, geacht kan worden een fout in zich te dragen.
Dat is een waan natuurlijk, maar het is werkelijk even alsof die letters S T O P ineens in een andere wereld zijn terechtgekomen, dat ze hier niet werkelijk thuishoren en dus genegeerd zóuden kunnen worden, en dat is ook wiedes, vreemde eend in de bijt immers van de kaders van een wijdlopig en meer dan hoofdzakelijk logografisch alfabet, te weten het Japanse schrift.
Wat je geest in het stoutste geval doet, dan zoals studenten soms doen in een universiteitsstad, waar ze nummerplaten losvijzen met een ouwe kruiskop, of waar ze gele waarschuwingslampen onthechten van een wegversperring van de gemeentedienst, of nog, waar ze straatnamen of hele verkeersborden ontvreemden, in elk van de gevallen om de buit op hun studentenkamer te hangen en er indruk mee te maken op hun vrienden.
Alsof de categorieën tuitel zijn geraakt of je ze alleszins door een troebele bril staat te bekijken, en dit alles in de verkeerschaos die zich rond je aan het ophopen is.
Marcia elle danse Sur du satin, de la rayonne Du polystyrène expansé À ses pieds
Neem me naar Tahiti en wind is aan het blazen in de kokosnootboom. Want doet déze hele denksituatie me nou niet weer denken, geografisch dan of in termen van een plattegrond of wereldkaart, aan de zee-engte tussen Denemarken en Zweden, bekend als de aars van de kat, het fameuze tot vele lagere schoolgrappen leidende Kattegat? Welke pupil van een kind ziet niet, als de leraar vroeger met zijn houten stokje op de neergerolde vilten Europakaart de desbetreffende zeetak aanwijst, in de hoeken van het klaslokaal of aan het raamkozijn een zwarte kat ergens heen glippen?
Het is alsof de leerstof en de autoriteiten er even niet zijn, alleen nog het parkour van de kat die de boel op stelten zet, wat ook af te leiden is aan het lachen van je klasgenootjes, en indien niet daaraan, dan wel aan het verhevigde daglicht voor een ogenblik, de wereld van buiten die op een manier binnendringt in de (voormalige) klas en alles ruimer, breder, vager en tegelijk concreter maakt, alsof de zo gigantische wereld van je verbeelding voor een ogenblik het vertrek waar je je in bevindt opslorpt en aan de haren trekt – alsof je overspoeld raakt door een besef dat er zoveel meer is dan het Skagerrak en de Noordzee waartoe de leraar inmiddels alweer is overgegaan.
Alsof die meester met een houten zeilscheepje, primitief en gevaarlijk, niet onze breinen bevaart, maar het stoffige geroezemoes dat nog even blijft hangen, voor-ie zijn weg doorheen al die zeetakken maakt en koers zet naar een Atlantis waar we zeker nog ooit op een dag alles over zullen leren.
En dat deden we ook. Niet alleen lazen we Terugkeer naar Atlantis van Hubert Lampo, maar ook kwamen we te weten dat Plato zei dat Atlantis een stad was gebouwd op verlangens door de god Poseidon en zijn zoon Atlas. Het zat op een eiland in de Atlantische oceaan en was gemaakt in concentrische cirkels. Deze stad groeide uit tot een machtig rijk, maar werd vernietigd door aardbevingen en overstromingen.
Overigens verwijst Socrates in Plato’s Timaeus naar diens Politeia binnen de context zo u wil van een verwijzing naar Atlantis. Hij raakt in Timaeus, en verder in Critias, aan de ‘society’ van de ‘bewakers van de staat’ in het vijfde boek van Politeia, maar zo selectief en concreet dat we, naast het gedeelte over de ideale staat, het grote argument in Politeia erbij in acht moeten nemen, namelijk dat over deugd. Maar wat mij binnen mijn korte exegese vooral aanspreekt, is het feit dat Socrates, al verwijzend naar zijn Politeia, een speech samenvat die hij “gisteren” maakte.
Alleen… Socrates is op een ander festival, bij andere festiviteiten en in een volledig ander gezelschap. En dat brengt mijn motor van liefde voor Socrates op gang. Hoe moet niet zijn leven zijn geweest? Ik zie hem op een zonovergoten, na verloop van tijd al schemerige – want de avond valt – zanderige weg, met dat typische Griekse grind op het pad, de feestelijkheden in de wat nabije verte al horend, de geur van wijn misschien al opsnuivend, waar de man niet vies van was…
Blij dat hij in mannengezelschap is, een poosje van zijn vrouw verlost wellicht (Xantippe), en de hele tijd zijn positie in zijn eigen denkkader met zich meesjorrend naar het terrein waar hij vandaag weer een spreekwoordelijk gast van de wereld is, de geest van zijn toehoorders. Aan iedereen die het horen wil, maakt-ie duidelijk dat de beschermers van de gemeenschap doorheen glas moeten zijn te zien, even goed als in levende lijve, zonder omvorming vanwege tintende argumenten.
In plaats hiervan neigt de geschiedenis en de manier waarop we vandaag met kennis en de verwondering van de filosofie omgaan, met het denken en spreken over het leven, ertoe om al ons gezond verstand weg te wassen dat er volkomen voor wil zorgen dat niet gouden stieren/kalveren geoorloofd worden het heil van de gemeenschap voor te wenden. Twitter, Instagram, Facebook.
De meesten onder ons, lange stoet van het circus Jeroen Bosch, willen zich nooit met de ware praktijk van de filosofie op de straat bezighouden, omdat zij van oordeel zijn dat zij het te druk hebben om met al hun zelfopgelegde plichten al tijdens hun leven het paradijs te mogen bereiken.
[E]n we lachen allemaal…
Want we zijn blij dat we op een concert, of tijdens een etentje, onze geestelijke vermogens op nul, of resp. bijna nul, mogen zetten, of het nu de nieuwe met artificiële intelligentie geschreven 10de van Beethoven is die je beluistert in de Royal Albert Hall, of resp. veganistische art- of superfood, zoals een zeewiersalade met macadamia’s op je bord in de vorm van een zwarte uil met bruine bollen van ogen – in restaurant Wau op Amsterdam Ave., ‘hottest place in town’ volgens insiders.
Want hoe je ook draait of keert, na het zwoegen op een werk dat je eigenlijk niets zegt (bij een ontstellend hoog percentage van ondervraagden), blijft er niets anders over dan een manier te vinden van ‘recreatie’, en die is van die aard vandaag de dag dat dieper graven in je kortetermijngeheugen of in je je verbeelding ontwikkelende vermogens – tegen alle schijn in er niet erg bij aan te pas komt.
Het is die schijn die ons tegen de borst stoot, als we er in een microseconde bij stilstaan. Om nog eens te putten uit Plato: Dat kun je inderdaad wel blind noemen, ja. Hoe stelt u zich bijvoorbeeld avondkleding voor? Bent u een walvishaai in stijlvol grijs met witte camouflage, die zich in het bodempje water in een frisgespoeld toilet waant zwemmen? Dat verdient alvast een pluim voor uw fantasie.
Maar u kan ook een uitpuffende meid wezen in een vervallen steegje met geërodeerde rode bakstenen in je rug, naast een stel door de regen ingezakte kartonnen dozen, waarvan de kleur het levenloze bruin is dat je ook aan je knappe trance-laarzen aantreft, waarmee je mannen probeerde te verleiden in de club, zoals je rose gekleurde haar, ook heel mooi.
Natuurlijk maakt het angstig. Dingen die je niet kan weten. Misschien slipte men je een roofie, of zit je aan de partydrugs en bekwam het je slecht. Je jurkje is nu helemaal vaal aan je achterwerk van ontdaan op de grond te zitten en je MasterCard is spoorloos.
Gelukkig zijn er nieuwe robots die je lokaliseren en de veiligheidsagenten in jouw richting sturen om je op te kalefateren. Maar je ene been ligt verkreukt en schots onder je andere. But you don’t care.
I think it’s because I’m clumsy.
En wat als je de gravy train gemist hebt? Je probeert je niet te fier te gedragen, want je hebt er geen reden voor. Je huilt niet, niet met je handen voor je ogen, niet zoals in een videoclip op je streamdienst.
En ondanks hun voorkomen trachten de dandy’s onder ons, de vijf gezichten van de maan, iedere affectie van hun tijdelijkheid uit te wissen, zodat in onze kleine werelddorpen de heksen van de avond je verdwaalde kinderen die moeilijk te troosten waren, mee naar hun eigen huisje bij het gevaarlijke moeras begeleiden. We zien onszelf allemaal als onbereikbare wezens.
Op een andere goeie avond is de reden voor je ongesteldheid veeleer dat je niet liefgehad wordt en je eerder nog geminacht voelt. Je verloor zelfs je vlotte taaltje en je ad rem-vermogen. Je bent de knecht geworden die een houding van dichtbij-anderen-zijn in een alarmerende ondeugendheid en duizelachtig je-m’en-foutisme zag veranderen. Misschien vind je jezelf gedragen als het wiebelende stoeltje in een reuzenrad met als verontrustende detail dat het geen kermis is vandaag.
We hebben iets unieks, mooi en ontzagwekkend nodig, maar we weten niet wat het is. Het sérieux van een afscheid nemen misschien, een zeiltocht over de verloren gaande bomen van onze wouden, wat we zonder een pijnlijk besef niet bepraten, wat we voor de laatste keer niet in een gedicht willen lezen. Want je wordt met assen bestrooid als je gedichten leest, het is te te ‘melancholiek’ en je begrijpt er niets van.
U heeft gelijk, melancholie biedt geen soelaas, het is maar de nachtvisie van een eigenheid die iedere volgende ochtend weer een nieuwe, handigere gedaante aanneemt. Als puntje bij paaltje komt echt iets waarvan de lijnen niet overeenstemmen met de lyrics noch de notenbalk in de liedjes die je graag hoort.
Een oude familie zou nog willen beweren, dat je in het leven niet fundamenteel een dialoog met iemand anders kan houden die werkelijk als yin en yang op elkaar inwerkt, tenzij je er onnoemlijk veel (de) tijd voor neemt. Maar wij moderne taikonauten hebben geen heleboel ervoor over om onze jeugd in de kosmos te traceren, want onze verbrandingsmotoren hebben de koers nog altijd ingesteld op de zon, waar we op afstevenen – en je moet weten dat dit gevaarlijk is.
De zon, die je in je hand kan houden, weet je wel iets te vertellen over haar situatie. Pas na verloop van tijd veroordeeld tot het middelpunt van ons heelal, later nog een stipje in de wegrijzende hemel, spreekt ze niet langer dezelfde taal als de goden van vanouds. Haar ontelbare voorstellen tot barmhartigheid en gezonde landerigheid zijn geïncorporeerd door het archief, waar men met lege handen wetenschappelijk en wiskundig de curves van het licht en alles wat het aan zich onderwerpt, over eenzelfde kam scheert.
Omdat licht pas als het immer reflecteert, iets toonbaar maakt wat de moeite waard is, en omdat zijn snelheid overal hetzelfde is. Of zo wordt beweerd. Misschien bestaat er donkere materie die zo’n feiten in een ander tegenlicht kan stellen.
Wie weet. Blijf op jezelf voorlopen, wat je ook doet. We hebben het tovenaarsdorp achter ons gelaten, we hebben drop aan onze kinderen gegeven, we hebben haaientanden rond onze hals gehangen.
Nu willen we het trage vergeten van verleden en toekomst bekampen. Want waar wij vandaan komen, filmt men ons straks.
Comments